Hieronder vind je relevante onderzoeksvragen en een ruwe situatieschets van onderzoek naar het welbevinden van LGBTI-personen, anno 2020.

Relevante onderzoeksvragen

Çavaria pleit voor gericht kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar (het verhogen van) het welzijn van LGBTI+-personen en naar (suïcide)preventie en zorg op maat. Hierbij moet er aandacht zijn voor een intersectionele benadering en onderzoek moet regelmatig gebeuren om evoluties te kunnen opvolgen. 

Çavaria vraagt om vragen rond seksuele oriëntatie en genderidentiteit op te nemen in grotere bevolkingsonderzoeken zoals de algemene gezondheidsenquête. 

Onderzoek

In Vlaanderen gebeurt er weinig (opvolg)onderzoek naar het welzijn van LGBTI-personen. Er is geen recent onderzoek dat het welzijn van LGBTI-personen vergelijkt met dat van niet-LGBTI-personen of dat mogelijke verschillen binnen de LGBTI-groep (zoals in bepaalde intersecties) duidelijk maakt. Hieronder volgt een kort overzicht met enkele bevindingen. 

Mentaal welzijn

Het mentaal welzijn van holebi- en transgender personen ligt veel lager dan bij de algemene bevolking. Dit wordt duidelijk weerspiegeld in de suïcidecijfers (de cijfers zijn een indirecte indicator van geestelijke gezondheid): 

  • Ruim een kwart (26,5%) van de LGBT-deelnemers aan een recent onderzoek[1] ondernam reeds één of meerdere suïcidepogingen. Bij transgender personen registreerde het onderzoek 38,7%. Bij de holebi-respondenten kwam dit neer op 22%. Er wordt geen significant geslachtsgebonden verschil vastgesteld of een verschil tussen bi, homo en lesbisch.[2] Slechts 34,8% van de holebi respondenten heeft nooit aan zelfmoord gedacht. Bij de transgender respondenten was dit 19,8%.
     
  • 77,1% van de respondenten in het onderzoek ‘leven als transgender’ heeft ooit ernstig gedacht aan zelfmoord, waarvan meer dan de helft (58,5%) in het afgelopen jaar. 33,5% van de respondenten heeft ooit een zelfmoordpoging ondernomen, waarvan één op de vijf (20,8%) in het afgelopen jaar. Er zijn geen significante verschillen te vinden volgens genderidentiteit. Wel blijkt wie het afgelopen jaar een poging ondernam jonger te zijn. Wie openlijk volgens de genderidentiteit leefde, rapporteerde significant minder pogingen. De gemiddelde score over de tevredenheid met het eigen leven bedroeg 6,1 op 10.[3]
     
  • Rond intersekse en suïcide werd er geen onderzoek gedaan in Vlaanderen. Een onderzoek in Australië toonde aan dat 60% van de intersekse respondenten zelfmoordgedachten heeft gehad en 19% een zelfmoordpoging ondernam.[4]
     
  • Ter vergelijking: uit de gegevens van de Gezondheidsenquête[5] blijkt dat 4.3% van de Belgische bevolking van 15 jaar en ouder minstens één keer in hun leven een suïcidepoging hebben ondernomen en 13,9% ooit zelfmoordgedachten had.  

Volgens de gezondheidsenquête was de algemene levenstevredenheid in België in 2018 7,4 op 10. In Vlaanderen was dit 7,6, in het Brusselse Gewest 7,0. Enkel in Vlaanderen is er een verschil tussen mannen en vrouwen, waarbij mannen iets hoger scoren. Leeftijd speelt amper een rol, een belangrijke factor is opleidingsniveau waar bij de tevredenheid stijgt van 6,7 bij een beperkte opleiding tot 7,6 bij diploma hoger onderwijs. 

  • De levenstevredenheid van LGBTI-personen werd in Europees onderzoek bevraagt (en kan je niet volledig met de vorige cijfers vergelijken): gemiddeld is de tevredenheid van LGBTI 7 op 10. Voor personen die lesbisch of homo zijn ligt de tevredenheid op 7,2, voor biseksuele vrouwen en mannen op 6,9 en voor transpersonen op 6,3.[6]

Fysieke gezondheid

Wat fysieke gezondheid betreft hebben we in zijn we in Vlaanderen vooral aangewezen op internationaal onderzoek. Daaruit blijkt in de eerste plaats dat het zeer moeilijk is om concrete uitspraken te doen over specifieke, fysieke gezondheidsrisico’s. Studies zijn niet altijd eenduidig te interpreteren, oorzaak en gevolg zijn niet altijd duidelijk en sommige studies komen tot verschillende conclusies. Hogere risico’s zijn wellicht vaak het gevolg van een niet-adequate zorg die geen rekening houdt met de eigenheid van seksuele en gender minderheden en het feit dat LGBTI-personen in bepaalde gevallen minder snel zorg/screening/hulp zoeken. 

Er wordt algemeen aangenomen dat bv. lesbische vrouwen een verhoogd risico hebben op borstkanker. Rond hpv en baarmoederhals-, anus- en peniskanker bestaat er nog veel onduidelijkheid en kan de hogere prevalentie wijzen op stereotype ideeën (en bijhorende behandelingen) rond hpv. Bepaalde onderzoeken wijzen op een verhoogde kans op huidkanker bij homoseksuele en biseksuele mannen en gender non-conforme personen. Onder LGB-personen is er ook een verhoogd gebruik van tabak en andere drugs. [7] Bij intersekse personen gebeuren er nog steeds niet-noodzakelijke, zogenaamde “geslachts-normaliserende” medische ingrepen die later trauma’s en fysieke gevolgen kunnen hebben.[8]

Meer onderzoek in Vlaanderen is er naar seksuele gezondheid. Dit onderzoek wijst bv. op een sterk verhoogde kans op SOA’s en hiv bij mannen die seks hebben met mannen (de cijfers zijn wel dalende). Rond transgender personen zal hierover in 2020-2021 onderzoek plaatsvinden. Er kan ook een wisselwerking worden vastgesteld tussen mentale en fysieke gezondheid. Een lagere mentale gezondheid kan soms leiden tot risicogedrag met gevolgen voor de fysieke gezondheid en een slechtere fysieke gezondheid kan leiden tot een lager mentaal welbevinden. Er wordt gesproken van een syndemie: een samengaan van frequent voorkomende gezondheidsproblemen die mekaar versterken en onderhouden. Bij mannen die (ook) seks hebben met mannen kan het dan bijvoorbeeld gaan om: een hogere prevalentie van hiv, van depressieve symptomen en andere mentale gezondheidsproblemen, verhoogd middelengebruik en seksuele compulsiviteit.[9]

De toegang tot hulpverlening

Hulpverlening wordt op dit moment vaak als niet toegankelijk en inclusief ervaren en dit leidt er toe dat er geen hulp wordt gezocht of niet de juiste ondersteuning wordt gegeven. Het Europese project Health4LGBTI van ILGA-Europe[10] onderzocht (ook in Vlaanderen) welke drempels LGBTI-personen ervaren bij het zoeken naar hulp: 

  • Ervaring met vooroordelen en discriminerende houding van gezondheidswerkers in taalgebruik en handelingen.
  • Angst rond de onthulling van genderidentiteit, seksuele oriëntatie of geslachtskenmerken.  
  • Onduidelijkheid over de kennis en erkenning van de specifieke gezondheidsnoden van LGBTI-personen. 
  • Expliciete en impliciete LGBTI-fobie die gerapporteerd wordt bij het gebruik maken van gezondheidsdiensten. 

Maar ook de gezondheidsprofessionelen zelf ervaren drempels in het aanbieden van hulp aan LGBTI-personen: 

  • Gezondheidsprofessionelen geven aan een gebrek te ervaren in kennis en culturele competenties over de levens en gezondheidsnoden bij LGBTI-personen, de deelgroepen binnen LGBTI en kruispunten met andere kenmerken (bv. migratie of leeftijd).  
  • Ze zijn onzeker en aarzelend en ontbreken vaardigheden om zaken te bespreken die gerelateerd zijn aan gender en seksualiteit. 
  • Gezondheidsprofessionelen vertrekken doorgaans van de veronderstelling dat personen heteroseksueel en cisgender zijn. Doordat LGBTI-personen zelf ook moeilijkheden ervaren om hun seksuele oriëntatie of genderidentiteit te onthullen, kan zo mogelijk niet de juiste zorg geboden worden.

Waarom hebben LGBTI-personen een lager mentaal welzijn?

In ons dagelijks leven bepalen normen de ordening van onze maatschappij. Op het gebied van seksuele diversiteit en genderdiversiteit bepaalt onze samenleving enerzijds dat heteroseksualiteit (heteronorm) en anderzijds binaire (M/V) genderstereotype verwachtingen (gendernorm) de norm bepalen. Op wat hier buiten valt, zoals (vermeende) holebiseksualiteit en gender non-conformiteit en non-binariteit, rust een maatschappelijk stigma en (onbewuste) vooroordelen.  

De mate van aanvaarding door de maatschappij bepaalt in hoeverre er sprake is van directe en indirecte discriminatie, schijntolerantie, geweld, onbewuste vooroordelen en pestgedrag tegenover personen die (vermeend) LGBTI zijn en heeft daarmee een invloed op het welzijn.   

LGBTI-personen zijn zich bewust van het stigma en de bestaande normen en gaan de negatieve gevoelens die ermee samenhangen in meer of mindere mate internaliseren en ook dit heeft een invloed op het mentale welbevinden. Dit is een proces dat uiteraard zeer verschillend is bij iedere persoon, maar versterkt wordt wanneer deze personen te maken krijgen met discriminatie, geweld of pestgedrag.[11] De manier waarop personen omgaan met negatieve ervaringen noemen we coping. Doorgaans heeft iemand die positieve vaardigheden of strategieën heeft om ermee om te gaan (=een actieve, positieve coping) een hoger welzijn dan iemand die een meer passieve aanpak heeft (=passieve coping). 

Dit heeft op ook weer een aantal gevolgen. Het kan leiden tot minderheidsstress[12] en tot een negatieve anticipatie op hoe andere personen gaan handelen. Het kan ook leiden tot voorzichtigheid in de eigen expressie en openheid. Dat gebeurt via zelfdisciplinering en zichtbaarheidsmanagement,[13] om zoveel mogelijk negatieve situaties te kunnen vermijden. Wanneer LGBTI-personen meer open en zichtbaar zijn, kunnen ze meer leiden onder externe stressoren (bv. discriminatie), wanneer ze meer gesloten zijn vooral onder interne stressoren (bv. de angst voor een gedwongen coming-out). Hoewel een grotere openheid meer kans geeft op externe stressoren, blijkt over het algemeen het welzijn van personen die altijd open zijn over hun identiteit (in bepaalde omstandigheden) hoger te liggen.

Wat draagt bij aan een hoger welzijn?

Uit de voorgaande onderzoeken kunnen we concluderen dat sociale verbinding vooral op plaatsen waar we veel tijd doorbrengen (de werkvloer, in de schoolomgeving en in de directe sociale omgeving) bijdraagt aan een hoger welzijn. Wanneer deze verbinding er minder is (afwijzing, eenzaamheid), dan is er een hoger risico op een verminderd welzijn. Om aanvaarding en verbinding te vergroten, hebben we nood aan een inclusieve maatschappij.  

Daarnaast zijn positieve copingvaardigheden essentieel om met negatieve ervaringen om te kunnen gaan. Geweld en discriminatie verhogen het risico op een lager welzijn. Door te werken aan positieve identiteitsvorming kunnen we (zelf)stigma doorbreken. 

Tot slot is het nodig dat de bestaande zorg en hulpverlening meer toegankelijk en inclusief is en dat doelgroepgerichte hulp en zorg versterkt worden.

Bronnen

  • [1] Seynaeve, H., Missiaen, J., Portzky, G., Dumon, E., Motmans, J. (2016). Onderzoek naar het psychisch welzijn van Vlaamse holebi's en/of transgenderpersonen. UGent. 
  • [2] In de ZZIP2-bevraging (Versmissen, 2011) werd wel een verschil gevonden met een hoger risico voor lesbische en biseksuele personen. 
  • [3] Motmans, J., Wyverkens, E., Defreyne, J. (2018). Leven als transgender persoon in België - Tien jaar later 
  • [4] Jones, Tiffany & Hart, Bonnie & Carpenter, Morgan & Ansara, Gavi & Leonard, William & Lucke, Jayne. (2016). Intersex: Stories and Statistics from Australia. 
  • [5] Gisle L, Drieskens S, Demarest S, Van der Heyden J. Geestelijke gezondheid: gezondheidsenquête 2018. Brussel, België : Sciensano; Rapportnummer: D/2020/14.440/4. Beschikbaar op: https://his.wiv-isp.be/nl/Gedeelde%20%20documenten/MH_NL_2018.pdf 
  • [6] Fundamental Rights Agency (2020). LGBTI survey data explorer. Voor intersekse personen waren er onvoldoende respondenten om een representatief cijfer te geven. 
  • [7] Hudson-Sharp, N., Metcalf, H. (2016). Inequality among lesbian, gay bisexual and transgender groups in the UK: a review of evidence. 
  • [8] Zie het project Health4LGBTI van ILGA-Europe voor een overzicht van mentale en fysieke gezondheid: https://ec.europa.eu/health/sites/health/files/social_determinants/docs/stateofart_report_en.pdf 
  • [9] Agentschap Zorg en Gezondheid (2019). Eindrapport symposium seksuele gezondheid. 
  • [10] https://www.ilga-europe.org/what-we-do/our-advocacy-work/health/health4lgbti 
  • [11] Er is een overduidelijke link tussen het meemaken van discriminatie, pestgedrag, geweld en het risico op een lagere mentale en fysieke gezondheid. Ook indirect het stigma en eventuele negatieve wetgeving beïnvloedt de gezondheid. Dit blijkt o.a. uit een grote overzichtsstudie van 300 onderzoeken: https://whatweknow.inequality.cornell.edu/topics/lgbt-equality/what-does-scholarly-research-say-about-the-effects-of-discrimination-on-the-health-of-lgbt-people/ 
  • [12]  Meyer, I. (1995). Minority stress and mental health in gay men. Journal of health and social behavior.  
  • [13] Lasser, J., & Tharinger, D. (2003). Visibility management in school and beyond: A qualitative study of gay, lesbian, bisexual youth. Journal of Adolescence, 26, 233 – 244.

Werk je aan een opdracht rond het LGBTI+ thema?